Mirage

espejismo_1965_1

In een afgeknotte hoek rust een ongeloofwaardig ongekreukelde New York Post tegen het aanschijn van een versufte passagier. Met een vilthoed die nauwkeurig z’n haargrens verhult, combineert de krant een masker dat alleen wat voorhoofd en moegestreden oogleden zichtbaar laat. Op de voorpagina: ‘Charles Calvin apparent suicide’, met als voettitel ‘Nation shocked by World figure’s passing’. Een reeks versufte gezichten, met oogleden die op het punt staan ook in moegestreden staat te verkeren, komen van rechts naar links voorbij, voor David Stillwell het papieren onderstel van het masker met nieuwsbulletin onderschept. Zijn geknepen ogen botsen met de ondubbelzinnige woorden, zijn rechterhand omklemt een metalen hengsel om zijn balans in de hobbelende ondergrondse te waarborgen. De pendelaars in deze rollende, anonieme uitgestrektheid handelen onwillekeurig in groepsverband; in overeenstemming met de voegen van het spoor, trillen hun koppies als dashboard figuurtjes. Stillwell visualiseert het laatste gespartel van Calvin, die verdiepingen lang naar de onverbiddelijke stoeptegels wordt gezogen met als schertsende afloop een meloen die uiteenspat op het plaveisel.

Gregory Peck verwacht je eigenlijk als een logische deelnemer in de film noir-cyclus, die ruw geschat aanving in de vroege jaren veertig en strak gestipuleerd een toe tag kreeg aangemeten in 1958, in de vorm van Welles’ Touch of Evil. Een jaar nadat het ‘genre’ (betwistbare terminologie i.c.) zijn boegbeeld, zijn bloedeigen zoon verloor toen Humphrey Bogart zich gorgelend had doodgekucht, en ons kort daarvoor salueerde met The harder they fall (1956). De low key-belichting werd ontmanteld, ongure steegjes die je aangaapten als zwarte gaten werden vermeden, en de heimelijke mistflarden, die zich als geestverschijningen zo gehecht hadden aan de straten van LA en NY, vervlogen. Noir sliep in, maar gaf in de bloei van z’n leven opstomende carrières een duwtje in de rug. Robert Ryan, Rita Hayworth, Lauren Baccal, Robert Mitchum, Burt Lancaster, Sterling Hayden, Edward G. Robinson. De top billed helden van het witte doek, gedurende en na WOII. Met dien verstande dat enkelen van hen vooral in juist die verbitterde cinema werkgelegenheid vonden; ten volle schatplichtig aan de film noir. Met uitzonderingen natuurlijk, zoals de Lancasters en de Mitchums.

Terwijl de rijzige acteur precies in die periode debuteerde met Days of Glory (1944) en zich mettertijd nestelde in de voorhoede van Hollywood, werd Peck niet meegetrokken in het kielzog van z’n generatiegenoten. Zijn pad laveerde hem langs historische drama’s, oorlogsfilms en wat incidentele westerns, met als film noir-era in het achterhoofd, in de nadagen, het aandoenlijke Roman Holiday en het weergaloze Moby Dick. De rokerige dranklokalen (met saloons als aannemelijke uitzondering) en de nietsontziende femmes fatale bleven hem bespaard. Of je moet de condities dermate willen oprekken dat Spellbound (1945, Hitchcock, die vaker wel dan niet zat te sjansen met het Duits expressionisme) en, voorbij de Touch of Evil-afbakening, Cape Fear (1962) noirish zijn. Maar, het zijn thrillers, gewoon thrillers.

Mirage_FutureIsHere

In dit geval geïnitieerd door regisseur Edward Dmytryk, wordt Peck voor een derde en laatste maal gepingpongd tussen thriller en noir. In Mirage (1965) begeeft Peck, die David Stillwell gestalte geeft, zich meer dan ooit op het, wat via flauwe overwegingen door mag gaan, hellende noir-vlak, terwijl juist noir-vaandeldrager Dmytryk – Murder, my sweet (1944), Crossfire (1947) – zich meer dan ooit afzijdig houdt van die discipline, en buigend over zich heen de grijs-gebied-demonen weet. Zwart/wit, maar de clair-obscur aan het lot overgelaten. De rompslomp met de schaduwen ressorteert in het verleden, als een archaïsche kunstgreep.

Niet helemaal, toch. Een uitzondering (kon de regisseur het dan toch écht niet laten?) vormt de warrige beginscène waarin een wolkenkrabber met diverse kantoortjes een black-out van bodem tot top verduurt. Gezichten in het niet doordringende licht van de vlammende kaarsjes en aanstekers, evenwel present op de muren geprojecteerde schaduwportretten, die duiden op een forsere lichtbron. Een gekrioel van secretaresses, accountants en koffiedames kanaliseert zich in de wandelgangen, waarin rafels onderhoud elkaar kriskras voorbijschieten in een kruising van geïsoleerde openbaringen. “Mr. Haddock is grabby enough when the lights are on.”, en vanuit een andere hoek klinkt verbandloos: “This ‘ll probably make me late for the theater.” David Stillwell loopt z’n kantoor uit en krijgt ogenblikkelijk een speelse uitnodiging van een tweetal troela’s voor een ‘braille party’ (wink, wink, nudge, nudge) in de bestuurskamer. Nadat hij kantoorlul Josephson in een kleffe vaktaal-conversatie (‘bubbie’, ‘sweetheart’) afwijst voor meer van dat kaliber vertier, hem daarop gedag zegt (‘sweetheart’, ‘ciao’), begeeft Stillwell zich naar de uitgang. In het trappenhuis maakt de zedeloosheid plaats voor een prelude naar onheil. Het hoofdpersonage knipt een zaklamp aan, ‘27’ valt te lezen op de muur, en uit het niets loopt een dame van een bovenliggende etage de trappen af. Na een reeds incoherente opeenvolging van zinnen, vervolgt ze: “Well isn’t it though?” “What?” “A small world. I heard you were back.” Over de kolderieke situatie rondom de stroomuitval voert de naamloze juffrouw de mogelijke inmenging van The Mayor aan. Aannemelijk vindt ze dat niet, want hij bedient zich niet van de practical jokes. Haar woorden ketsen echter allemaal af op Stillwell. Ontstemd hierom daalt ze nog enkele etages souterrain af. En hij, hij blijft ongewoon ongeboeid door deze stroef lopende babbel, en buiten de poorten van de immense blokkentoren duurt zijn onverschilligheid voort, als er een door een warboel mensen omheind persoon dood voor het gebouw ligt. Stillwell observeert de commotie bedenkelijk, alsof ie nog iets heeft laten liggen op kantoor, laat de droogkloterige opmerkingen (“Couldn’t he wait for the elevator?”) van de spottende omstanders voor wat ze zijn en loopt uitgesloten van een greintje afkeer een café binnen.

De broeierige ambiance verweven met de contouren van zijn deinende perceptie wordt gestadig aangedikt, als naast de dame steeds meer mensen Stillwell herkennen, maar hij hen niet. De film bouwt op naar een persoonlijke ramp, een identiteitscrisis, die hem ter wille van de amusementswaarde niet onderhevig maakt aan psychiatrische diagnoses of bezoekjes aan de dokter. Eenmaal thuis begint het onvervalste gesodemieter. Stillwell opent z’n appartementsdeur en een gevulde man, waarmee hij eerder in de lift naar boven al wat small talk heeft uitgewisseld, vraagt: “Say, I wonder if you’d have a few minutes you could spare?” Stillwell, flets hoofdschuddend: “Sorry, but it’s been quite a day….” De protagonist verplaatst zijn blikveld van waar dat bij het sleutelgat ligt naar de buiten beeld opgestelde man, en heeft een niet geheel onverwachte stare off met de loop van een pistool. In het appartement regeert opnieuw de verwarring. De gewapende man schakelt –doet u of u thuis bent- de televisie aan. Er is worstelen. De ontspringende dialoog slaat ogenschijnlijk als een tang op een varken, hopt van de hak op de tak, met tussendoor fragmenten worstelcommentaar. En nog steeds in de nabijheid dat pistool, als partijdige moderator. Maar Pecks natuurlijke charme begiftigt zijn personage met een zee aan rust, een bijna onwezenlijke kalmte. De scène is een blauwdruk voor een aanzienlijk deel van de film. Stillwell ontmoet steeds een personage, veelvuldig in een tête-à-tête. Een onervaren privédetective (Walter Matthau), toch stiekem wel een psychiater, de dame, een alles behalve bereidwillige politieman. Mirage houdt ze stuk voor stuk onberedeneerd oppervlakkig om z’n geheimen geforceerd te bewaren. Door de sluierende vaagheid blijft bijvoorbeeld de bekoorlijke dame de overweging waard haar te zien als een op hakken geschoeid misdrijf. Geen woord teveel verlaat haar lippen wanneer het tweetal in elkaars ogen tuurt. Er bestaat een vermoeden dat ze een achtergrond delen, maar wie ze daadwerkelijk is; een verloren liefde, een agente van het kwaad, een doodlopend pad? De ontmoetingen rouleren, er wordt bij elke scène een puzzelstukje waarheid losgewrikt, mondjesmaat let wel, met als gevolg dat je na een uur nog geen benul hebt wie te vertrouwen. Of wat boven en onder is. Omdat we als kijker behoren te sympathiseren met Pecks character, dat in een unheimisch New York ronddoolt waarin de gebrekkigste der gesprekken voorstelbaar gewoonte zijn, blijf je geneigd je zorgen te maken om die Stillwell, die vriendelijke reus. Moet ie aan zichzelf twijfelen? Is ie gek geworden, hiaten in z’n herinneringsvermogen, ziekelijk angstig mogelijkerwijs? Locaties verdwijnen als sneeuw voor de zon, mensen ook. Zijn er parallelle dimensies, is Stillwell misschien in zijn hoofd op avontuur?

89650639_o

In dat licht bezien is het raadzaam stil te staan bij het gebruik van de flashbacks, de pop-ups van Mirage. De techniek pessimistisch benadrukt, krijgt de onoplettende kijker een houvast overhandigd hoe Stillwell situaties vasthaakt door middel van eerdere opmerkingen en ontmoetingen. Daarentegen zijn het deze onderbrekende scènes die zijn draaierige beleving kenschetsen. Interessant zijn zonder meer de referentieloze gedachtes die opduiken, waarin niet eerder vertoonde beelden worden blootgelegd.

De film navigeert zich langs het woelige beton, het met een dierentuin bepakt park, de loerende onderwereld (tintje noir) die New York opbolt; een peilloze wandeling in een stad die nooit slaapt, hort halverwege echter in een talmende interval, een nodeloze. Wie het ook maar essentieel achtte wat familiaire scènes in te voegen, deze werken averechts. Mirage kantelt op stilstand. De helse, psychotische rit van Stillwell wordt tot een stroperige snelheid gereduceerd wanneer hij en z’n love interest zich ophouden in een appartementencomplex. Op de vlucht voor het schietgrage volk, duiken de opgejaagde minnaars samen met een in nachtgoed gehuld Bambi-ogig meisje dat ze op de gang zijn tegengekomen haar ouderlijke etagewoning binnen. Wat volgt is een vertederend en tegelijkertijd mal tafereel. Het 4-jarige meisje is alleen thuis, haar ouders beide te werk. Ze besluit denkbeeldige koffie te zetten, en tada! het drietal formeert een heus gezinnetje. De dood op de hielen, godzijdank is er tijd voor denkbeeldige koffie. Ah shucks, ik weet het ook niet hoor. Het liefdesbeginsel van de jaren ’60, de huisje-boompje-beestje-opdringerigheid, het zal me ontgaan. Horror, suspense, actie of noem ’s wat op, dóóddoener of niet, kennelijk kunnen we niet om ongefundeerde knusheid heen – omkneld door vrees en adrenaline, maar zie hier: huiselijkheid. Enne, echt waar? Stoppen ze haar, een wildvreemd deerntje, na deze schijnvertoning in bed? Is het al zo laat, joh. En haar ouders zijn nog steeds niet thuis van werk. Wáár zijn die mensen!

001ad612_medium

Een soort piramide, dat is Mirage. Vanaf het grondvlak krijg je een scala aan vraagtekens te verwerken, en naargelang de film vordert spitst het verhaal zich naar de punt, en bovenin huizen de voldongen feiten. Een conclusie die er niet om liegt, en eentje die ik met m’n deductieve vaardigheden niet had kunnen bevroeden. Doch zo gelijkmatig als bijvoorbeeld de kundige Egyptenaren hun grafmonumenten vormgaven, zo asymmetrisch is dit bouwwerk. Zonder onthullingen, kijken we over ons schouder, de finishlijn gepasseerd, rammelt het aan alle kanten. Los zand als bodem. Er is aan het begin een palet aan premissen – dienstbaar als het is aan het mysterieuze –  maar dat ontaardt in vraagstukken die niet worden opgelost. Heel geestig om op het verkeerde been gezet te worden, maar hoeveel verkeerde benen kan een mens verdragen? Want als we alles in ogenschouw nemen moet David Stillwell wel een lusteloze paranoïde amnesiac met psychomaniakale trekjes zijn, die in verschillende werelden vertoeft waarin hersenschimmen en glasheldere waarneming haasje over doen en geen mens lijkt wie hij/zij is. Nu kan ik je verklappen, slechts een fractie van dat is het geval. Wat, dat zul je zelf moeten ondervinden.

Is het dan allemaal kommer en kwel? Neuh, kritische noten krakerij, hoor. Edward Dmytryk presenteert een deugdelijke niet-noir, met Hitchcockiaanse allure, die niet op de laatste plaats fier overeind blijft door het solide acteerwerk van de onberispelijke Gregory Peck. Beklemming ten top, hoe de hoofdrolspeler zich staande probeert te houden in zijn op hol geslagen routine. Wonderlijke film met verborgen gebreken, zeker, maar eenmaal op ‘play’ gedrukt te hebben, kan ik me nauwelijks voorstellen dat je niet wilt weten hoe en waar Mirage gaat eindigen.