Two Jakes
Jack Nicholson pikt de draad weer op. Opnieuw stapt hij in de schoenen van Jake Gittes. De hechtingen in zijn neus zichtbaar als twee mannen hem afvoeren weg van dat echec – de detective volslagen gedesillusioneerd. Zo eindigde Chinatown (1974). Een onder een dikke laag stof geraakt tijdsgewricht, maar het verleden komt de boel even afnemen.
Kitty Berman: “Does it ever go away?”
Jake Gittes: “What’s that?”
Kitty Berman: “The past.”
Jake Gittes: “I think you have to work real hard on that one.”
Jack Nicholson zegt ‘t zelf al. Hij weet ‘t. Het kunnen nog wel ‘s lelijke uitingen zijn, want ze galmen door in alle facetten van Two Jakes (1990). De spoken uit het verleden fluisteren hem doof. Vlokjes Chinatown als stroboscopische flashbacks hangen je bovenkamer in de verlichting. Dankuwel Nicholson en consorten voor deze afdoener. Weten jullie nog filmmakers, Chinatown, de neonoir der neonoirs, een klassieker schatplichtig aan o zoveel klassiekers. Weerzinwekkend, die nadruk op een vermeend collectief geheugenverlies. Roman Polanski’s meesterwerk dateert weliswaar van zestien jaar terug (gezien vanuit 1990, uiteraard), maar blèrt allerminst om broksgewijze reminders.
Het is 1948 en de fatale schietpartij op het einde van Chinatown ligt elf jaar achter Jake Gittes, die is uitgegroeid tot gewaardeerd privédetective, nu zelfs met een eigen crew onder zijn hoede. In een nieuwe zaak spreekt hij af met projectontwikkelaar Jake Berman (Jake no.2, gespeeld door Harvey Keitel) om diens overspelige vrouw, Kitty (Meg Tilly), op heterdaad te betrappen in een motelkamer. Maar niet helemaal volgens overeenstemming schiet de tweede Jake de aanbidder van zijn vrouw neer, die na al het geweld zijn zakenpartner blijkt te zijn. De man overlijdt aan zijn verwondingen en dat brengt Gittes in een lastig parket aangezien de geplande actie is vastgelegd met behulp van enkele kiekjes en een voor die tijd wat meer gangbare wire recorder. Dat maakt hem ten eerste medeplichtig en ten tweede blijkt het plot vanzelfsprekend wat ingewikkelder in elkaar te steken dan slechts een crime passionel. Two Jakes grijpt echter pas rechtstreeks terug op Chinatown wanneer Gittes de opnames besluit terug te luisteren en pardoes de naam Katherine Mulwray voorbij hoort komen, de incestueuze vrucht van de invloedrijke Noah Cross en zijn dochter Evelyne Mulwray. En waar eerder water een beduidende rol speelde – “You see, Mr. Gittes, either you bring the water to L.A., or you bring L.A. to the water.” – herschept olie ditmaal het land tot het walhalla van de sluwerikken.
Zo eersteklas als Jake Gittes de onrustbarende familiebanden uiteen zag spatten onder begeleiding van die claxon die monotoon over straat schalde, zo onvoorzien vestigde Chinatowns ontknoping zich in zijn onfeilbare opslagcapaciteit, misschien wel voor altijd, zo lijkt Two Jakes te willen ventileren. Die andere Jake vertrouwt hem toe: “Jake, you might think you know what’s going on, but you don’t.” Nou, wáár heeft hij dat eerder gehoord? Het is zo’n halfzachte verwijzing naar voorbije tijdperken, alsof Jake no.2 met die pretoogjes Gittes’ levensverhaal afleest van diens hoekige wenkbrouwen.
Heel even vermoed ik een psychologische thriller. “It was as plain as the shoes on his feet.”, bazelt Gittes wanneer hij eens te meer dwars door de sinaasappelboomgaarden zandstofwolken in zijn kielzog doet opbollen. In zijn kantoor, aan het begin van dit mysterie, vallen zijn scherpe ogen op het schoeisel van zijn cliënt. Identiek aan die van hem. Maar de titel Two Jakes is even doorsnee als misleidend. Hun naam, de nette schoenen, het bepaalt slechts dat dit elkaars makkers hadden kunnen zijn, waren de kaarten anders geschud en verdeeld. Gebarsten momentjes en een onontkoombaar verleden, het zijn dankbare literaire thema’s. Goed of slecht, de naamgenoten wervelen tussen de leugens als vallende bladeren in de herfst van hun handel en wandel – beide Jakes zijn reflectief en herinneringsmoe en toch ook onverzettelijk aan de schaduwzijde van The City of Flowers and Sunshine. Meer kan ik er echter niet van maken.
De samenwerking tussen Nicholson en Keitel knalt nooit, zeker ook omdat laatstgenoemde in ruim twee uur spaarzaam het toneel opklautert. De ondertussen verloofde Gittes bevindt zich des te meer in het gezelschap van andermans echtgenotes, Kitty Berman en Lillian Bodine (Madeleine Stowe). Maar nog meer dan dat ontplooit Los Angeles zich als de tegenpartij van Jake, de stad die zichzelf speelt, met ingebed die wirwar aan oud zeer die de speurneus rondjes laat rijden op plekken waar een gezond persoon z’n biezen zou pakken. Zijn habitat als een mediterane cul-de-sac.
De koude herinneringen zweven in een baan om z’n hoofd en Los Angeles brandt door in z’n psyche. De soms uitmuntende opnamens van het uitgestrekte landschap met over de schouder een miljoenenstad in aanbouw, steeds in de gouden gloed en de hittewaas, en de interior shots van bijvoorbeeld City Hall die het zwoele en ondoorgrondelijke voelbaar maken. Een stijlvole zucht naar vroegere tijden met de mooie pakken en de automobielen. Geografisch en geschiedkundig neemt Two Jakes de vorm aan van een tijdcapsule, gefundeerd op het schrijfwerk van Robert Towne, de wandelende L.A. City and County van A tot Z. Heel vreemd heeft de film zowaar een bepaalde epische lading, maar puur en alleen als companion piece van Polanski’s film. Ongelukkigerwijs omvat het vervolg een schrijnende leegte aan hardboiled dialogue die bollebozen als Chandler en Hammett vereren, of Gittes moet een enkele keer optreden als verteller:
“Memories are like that – as unpredictable as nitro, and you never know what’s gonna set one off. The clues that keep you on track are never where you look for them. They fall out of the pocket of somebody else’s suit you pick up at the cleaners. In the tune you can’t stop humming, that you never heard in your life. They’re at the wrong number you dial in the middle of the night.”
Two Jakes heeft te diep z’n roots in Chinatown en dat maakt de film een vergeefse uitloopronde. Misschien wel te laat, misschien overbodig. Men viel erover, waarom na zestien jaar pas een sequel? De producenten wilden sowieso, en met Roman Polanski op de vlucht, nam Jack Nicholson de regie op zich. Robert Towne wilde aanvankelijk zelfs Los Angeles als setting voor misdaad en corruptie uitkristaliseren in een trilogie, verspreid over tientallen jaren, met een loos segment dat het drieluik ergens in de 60’s (in de wereld van Gittes) tot een conclusie had moeten brengen. Enfin, als bekend verondersteld zou Nicholson nooit weer een kapstok met Gittes’ fedora bekogelen. Maar zestien jaar of zestig, of zes dagen van mijn part, het maakt niet uit. Beter hadden ze Gittes met rust moeten laten.
Hij ziet eruit als een dakloze in een ruim pak, klaplong gegarandeerd mocht hij drie trappen bestijgen, en alleen de vermelding van Katherine Mulwray doet nog dat bloedvaatje bij z’n slaap pulseren als “Boogie Woogie Bugle Boy”. Maar intrinsiek voelt de nieuwe Jake zodanig anders aan dan Jake uit de jaren dertig, dat het verschil in ruim elf jaar tijd (verhaalgewijs) van een onaannemelijke grootte is. De ooit pientere gumshoe waart als een olijke loebas rond over golfgroen en speurt voorzien van vergrootglas met z’n neus op de grond gedrukt naar clues.
Er fonkelt altijd wat in de ogen van Nicholson, maar dat moet maar niet worden verward met geloofwaardig acteerwerk. De passie ontbreekt. De nietcommerciële benadering, de aandachteisende intrige (land deals plus bijkomende terminologie, voor de enthousiastelingen) ik juich het toe, maar doorgaans is die inferieur aan het gedeprimeerde hoofdpersonage, de vrouw die hem te gronde richt en alle personages daartussenin. Probeer sowieso niets te ontraadselen, als je hoofschuddend en met je handen voor de ogen toch bij elke scène geneigd bent te zeggen “Forget it, Jake…”.
Noirs behoren bijna een onnavolgbaar tintje te hebben. In The Big Sleep (1946) wordt zelfs een complete moord onopgelost gelaten en vooral vakkundig genegeerd. Net als in het verfilmde en gelijknamige boek. De politie dregt een Packard op, met aan boord het ontzielde lichaam van Owen Taylor, de privéchauffeur van de Sternwoods. Maar wie o wie zijn bloed aan de handen had, liet Raymond Chandler al dan niet weloverwogen in het midden. Er doet een verhaal de ronde dat scriptschrijver William Faulkner en regisseur Howard Hawkes slapeloze nachten kenden omdat ze allebei de moordenaar niet wisten te achterhalen. Met als voortvloeisel dat de filmmaker een prangend telefoontje pleegde. Verschillende bronnen melden verschillende verhalen. Chandler antwoordde desgevraagd: “How should I know? You figure it out.” Een ander houdt vol dat de schrijver aan Hawks vertelde dat het antwoord wel degelijk in zijn verhaal zit. Weer een andere bron vermeldt dat het lang stil bleef aan de andere kant van de lijn, maar dat Chandler uiteindelijk toch toe zou geven dat hij onopzettelijk enkele verhaallijntjes niet aan elkaar heeft weten te knopen. Boze tongen beweren dat juist Faulkner met Chandler telefoneerde. Bogart zou ook nog hebben gebeld. U hoort ‘t, gekkenhuis. Niet verrassend lijdt zowel roman als film niet onder de omissie. Aanschouw die konkelende zwaarhoofden. Rolstoelpatiënt Sternwood en z’n wulpse dochter Carmen, die maffe boekenverkoopster, de rusteloze Elisha Cook Junior, om over de vertolkingen van Bacall en Bogart nog te zwijgen. En passant vergeet de kijker de labyrintische plot. Fraaie characters, gekke dingetjes, het hoort er wel in te zitten. De cameo van Polanski, John Huston als eindbaas, noem maar wat op. Personages als stopverf, een fouttolerant mechanisme voor als de gemiddelde mens zich achterlijk waant ten gevolge van ongehoorde verhaalstructuren.
Kijk naar de vermoeide Jake Gittes. Nicholsons film kan niet terugvallen op z’n personages, of het moet die bit part zijn van Tom Waits, die voorbijflitst op het politiebureau, of misschien de niet mededdeelzame stierenek Liberty Levine (Paul DiCocco Jr.), die net zo makkelijk een simpele knipoog kan zijn naar de sociaal-beperkte dommekracht Moose Malloy uit Murder, my Sweet (1944). Two Jakes blijft lonken zo, tot je zelfs mag spreken van slapstick extravaganza de klok rond. Een grootgrondbezitter met huilbuien, agenten die in hun broek zeiken, Stowe die clownesk haar rok verliest tijdens een intiem momentje, Jake én Jake die rokertjes in de hens steken op plekken waar petroleum uit de grond sijpelt – met alle gevolgen van dien. Ik trek er m’n neus voor op. Kaliber knalpottheater, oeleboele tieten voelen in een boemelwagen; een tot obsessie verdoemde noodzaak van circus Nicholson & Towne. Opdoeken, graag.
Als ik zeg dat de makers het niet zo bedoelden, ben ik echt niet sarcastisch. Ze hadden het altijd zeer goed voor met Jake Gittes en zijn L.A. Maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid betaamt de meest simpele ziel Two Jakes te taxeren als een neonoir voor dummies. Ik zwijg met gepaste minachting over de laatste scène. Oei, oei, oei. Vergelijk die ‘s met de slotminuten van Chinatown. En die film proberen op te volgen – wauw, ik geef je ‘t te doen. Jack Nicholson verwoordt het zelf wederom het beste, hij houdt zichzelf de spiegel voor. “That’s your problem, kid. You don’t know who you’re kidding.”