You Were Never Really Here

Ergens halverwege You Were Never Really Here zit hoofdpersoon Joe in een motelkamer met Nina, het meisje dat hij zojuist uit de kinderprostitutie heeft gered. Buiten beeld is The Shawshank Redemption op de televisie; we horen Andy Dufresne aan Red vertellen dat de Stille Oceaan geen geheugen heeft, en dat hij zelf de rest van zijn leven bij voorkeur doorbrengt in a warm place that has no memory. Een sterk contrast, niet alleen met de getraumatiseerde Nina, maar ook met Joe, wiens afrekeningen gedreven worden door niets dán herinnering – om precies te zijn die aan een verleden dat hij met harde hand probeert recht te zetten.

Ergens in een ver, donkerharig en gladgeschoren verleden heeft iemand mij wel eens vergeleken met Joaquin Phoenix – ik meen dat het zo’n beetje rond diens Walk the Line moet zijn geweest. Ik zag de overeenkomst zelf niet echt, maar stak ‘m niettemin trots in m’n binnenzak. Tegenwoordig zou ik dertig extra kilo’s en een Mel Gibson-baard te voorschijn moeten toveren om qua uiterlijk ook maar half bij de wereldacteur in de buurt te komen. Beeldvullend en met logge vastberadenheid sjokt Phoenix door You Were Never Really Here heen, als grizzlybeer met een missie – in dit geval het buiten de autoriteiten om bevrijden van meisjes die ontvoerd zijn om als seksslaaf te worden gebruikt. Op z’n Oldboys hamert Joe zich een weg naar gerechtigheid en zingeving, waarbij minuscule flashbacks zijn dadendrang in het voorbijgaan enigszins verklaren. In een verleden als soldaat en FBI-agent is Joe namelijk getuige geweest van het nodige menselijk leed, leed dat ondanks zijn aanwezigheid toch heeft plaatsgevonden – alsof hij er net zo goed niet bij was geweest. Vandaag de dag is hij echter niet van plan om het onheil zomaar te laten zegevieren, en de hamer is daarbij een grimmige echo van een jeugdtrauma dat nog lang niet verwerkt is. Zijn dementerende moeder, met wie Joe samenwoont, is deze geschiedenis langzaamaan aan het kwijtraken, maar voor Joe is het nog altijd een drijfveer om de smeerlappen van deze wereld zonder genade neer te timmeren.

Op papier is You Were Never Really Here, gebaseerd op een novelle van Jonathan Ames, een arthousy variant op de geweldsporno van films als Taken, John Wick en Death Wish. Regisseur en scenarist Lynne Ramsay houdt de schijnwerper van haar film echter op de binnenwereld van Joe gericht, en toont daarbij zelden meer dan slechts de nasleep van het geweld dat plaatsvindt. Zo’n beetje de enige sequentie waarin we Joe wél in actie zien wordt getoond via beelden van een beveiligingscamera, begeleid door de klanken van de oldie Angel Baby uit 1961 (en dat is overigens niet de laatste keer dat muziek en gebeurtenissen contrasteren, getuige het even bizarre als tedere gebruik van Charlene’s I’ve Never Been to Me, later in de film.) Dit is het moment waarop hij zich een weg door een herenhuis hamert om Nina te bevrijden. Op het oog een klus als alle anderen, ware het niet dat een standaardklus in een film nooit een standaardklus is; binnen no-time escaleert de boel en blijkt Nina een pion in een pervers complot waarvan elke getuige er eentje te veel is. De koortsdroom aan dood en verderf die volgt culmineert uiteindelijk in een hallucinatoire wandeling door een landhuis, waarbij zowaar Stanley Kubrick even om de hoek komt spieken; Joe slentert verloren door de gangen en wordt vanuit kamers aangestaard door spoken van weleer, terwijl de vioolchaos van Jonny Greenwood duidelijk refereert aan de kakofonieën van Krzysztof Penderecki zoals we die krap veertig jaar geleden in The Shining hoorden.

Het is niet de enige verwijzing die Ramsay in haar film stopt; Joe is als veteraan-met-doorgeslagen-rechtvaardigheidsgevoel een moderne Taxi Driver, een prachtige onderwaterscène citeert The Piano en hier en daar waart de geest van Nicolas Winding Refn’s Drive rond, spannende electrobeats incluis. Niet dat ik YWNRH nu weg wil zetten als referentie-fest, daar zou ik Ramsays kwaliteiten schromelijk tekort mee doen. Zowel haar script als regie creëren hun eigen universum (zonder ook maar een grammetje overtollig vet) en Phoenix weet hierin met zijn spel continu de aandacht vast te houden – of hij nu samen met zijn moedertje het zilverwerk zit te poetsen of zich in de sauna voorbereidt op zijn taak, alles wat zich in dat overwoekerde gelaat afspeelt is interessant, je móet er wel naar kijken. Een ander voorbeeld van Ramsays intelligente regie: vroeg in de film toont ze enkele momenten waarop Joe zojuist het frame heeft verlaten (een drinkfonteintje dat nog even stroomt, een winkeldeur die dichtvalt), en voor omstanders is het net of er een geest aan het werk is, alsof er nooit echt iemand is geweest. Dit zijn korte doch veelzeggende shots waarin de anonimiteit van Joe weerklinkt, waarin we heel even het isolement voelen van iemand die koste wat kost zijn stempel op de wereld wil zetten.

You Were Never Really Here is mijn eerste echte favoriet van 2018. Ik kan me echter goed voorstellen dat de film niet voor iedereen is weggelegd; met thema’s als kinderprostitutie, posttraumatische stress, existentiële eenzaamheid en dementie bruist het hier nu niet bepaald van de gezelligheid. Tussen de grimmige kieren door gloort hier en daar evenwel een flintertje hoop, ook al is het niet van het soort dat je de keuken in doet rennen om een taart te gaan staan bakken – so to speak. Niettemin, hoop is hoop – en hoop, volgens Andy Dufresne in The Shawshank Redemption, ‘is a good thing, maybe the best of things, and no good thing ever dies’.

 

Dit artikel is ook te vinden op: mshoogland.wordpress.com