Climax

Life is a collective impossibility, een geschreven standpunt duikt ineens op, heel triviaal, zou je denken, heel erg Godardachtig, zekers.

Het wit kleurt rood met bloed. Gaspar Noé’s Climax trapt af met een hint naar een voorbije ontaarding, maagdelijk met een lichte graad van wrevel. Vanuit een top-down-perspectief zien we een ondergeklede vrouw, die we later zullen leren kennen als Lou (Souheila Yacoub), kruipend door de koude. In vreemde samentrekkingen maakt ze een verminkte sneeuwengel. Overduidelijk gewond stagneert haar krioelgang, en ze lijkt het te verliezen van de vorst.                                                                              

Een paar stappen terug. Het maar vijf pagina’s tellende script van de film is geïnspireerd door een naar het schijnt waargebeurd voorval. Het is 1996. In een verlaten schoolgebouw repeteert een avant-garde gezelschap een dans als choreografische zoetigheid voor het oog. Mannen, vrouwen, als slangenmensen, acrobatische dansers en armzwaai-executanten. Zo’n feestje om ’t af te sluiten volgt, DJ erbij, hartstikke gezellig, niks aan de hand. Tot iemand iets interessants met de sangria vermengt.

Noé eigent met z’n bedwelmende wanorde een genre toe (Into the Void, Irreversible). Met duizelingwekkend camerawerk pakt hij de onuitsprekelijke fantomen van een droom. Wat later in de film, ze is kort daarvoor overvallen door een onbestemd gevoel, doet Velva (Sofia Boutella) een Isabelle Adjanietje, als ze stuurloos om zich heen tolt. Ze gaat tekeer als een speenvarken, ramt met haar kruis in de muur, benen uiteengevouwen als een rubber mens, ze verstrengelt en wordt één met de gordijnen. In een ruimte nabij knalt “Windowlicker” uit de speakers. Iedereen wappie, en deze hondsvotten verliezen hetgeen ons scheidt van het dierenrijk.

Alsof bij het dansgrut onderling zoveel oud zeer sluimert. De pleuris breekt uit na enkele ongefundeerde beschuldigingen over en weer. Na halverwege de film de endcredits (!) voorbij te zien komen, pist een griet midden op de dansvloer, zonder gêne. Startspetters die de luchthartige ambiance doen kantelen naar vernaarde passie die de ruimte ontvouwt in een mix van zo’n klote discotheek en een ontregeld gesticht.

Op een tv-scherm aan het begin van de film komen via enkele ongemakkelijke vraaggesprekken de namen en gezichten voorbij van de performers. Ze spreken over hun hoop en hun angsten, gegarandeerd een voorbode. Dit eclectisch gezelschap blijkt niet in staat, of eerder, niet bereid de kwelcirkel te verlaten. De groep beticht met woord en soms raak gebaar de al dan niet zwangere Lou van het oppeppen van de drank (ze is de enige die het goedje links laat liggen), terwijl ze in alle staten begint te raken, probeert ze zichzelf onschuldig te blèren, om uiteindelijk op zichzelf in te gaan te krassen. Zelfs de kleine man Tito nipt van de sangria. Om het jochie te beschermen tegen de hen steeds meer om de oren vliegende capriolen, sluit z’n moeder hem op in de meterkast, om daarop de sleutel kwijt te raken. Met alle gevolgen van dien. Dansende siblings komen te dicht tot elkaar, het kapsel van een coke-achterhoudende vrouw vliegt in de hens, mensen giechelen erom – u vraagt, zij draaien. Climax onthult je jouw gezond verstand als je beste compagnon te beschouwen.

Verborgen neon bestraalt de corridors met een zachte overdaad in groen en rood. De film bruist in een orgie van onbegrensd camerawerk, vervoering, muziek, en idiosyncratische danspasjes, heel vleselijk, heel organisch. Soms is het plafond de grond en vice versa. Dutch angles, langzaam roterende camera’s, onafgebroken longshots, de beelden vallen en rollen over elkaar heen. De cameraman ook aan de LSD. De lens van Noé is de schaduw van z’n cast, de regisseur staat vooraan bij elke paniekaanval, elk moment van valse intimiteit, elke stoot onder de gordel, hij knoopt elke ritmische, pulserende beweging met z’n dito opnames aaneen. Climax is een knettergekke, anderhalf uur durende videoclip.