Southern Gothic (pt.1, zoals het er nu naar uitziet)
Schimmen van verbeeldingen strengelen door de textuur van Louisiana, Georgia, Arkansas, Texas en Mississippi, zonder bovenzintuiglijke inmenging. Het is evenwel meer dan de sneeuwloze winters, en de vochtige zomerlucht die ‘s mans longen vult – de poëzie in ongeschreven strofes; de schrokop vermomt als zwartwater moeras, de overblijfselen na bulderwerk van Katrina, Camille en Andrew, het Spaanse mos dat de eikenbomen drapeert. Dit is Southern Gothic, grotesk en ruraal, al dan niet een uitgestrektheid, waar je subtitles mag bedingen.
Swamp water (1941)
“Hot dang, I can just see you a-sashaying into that swamp.”
De wereld tussen het dorp en het moeras, is er eentje die even opvallend als vakkundig wordt verobscuurd, een cut, een zwart beeld, als bruggetje van land naar waterland. Om over de discrepantie tussen harde grond en het drassige nog maar te zwijgen; het is onopzettelijk een stijlbreuk. Voetstoots arriveert Ben (Dana Andrews) in het hypnotiserende Okefenokee, een moeras dat weinig geeft, en vooral neemt. Een autre monde. Hij peddelt langs een piste van moerascipressen in het zompige samenstel van natuurlijke hinderlagen; de voor de mens onwelgevallige cottonmouths en bull gators tieren er welig. De hypothese van een magisch portaal die de twee plaatsen verbindt, is zo opwindend nog niet als je weet dat Jean Renoir koos om de moerasscènes op locatie te schieten en de dorpse taferelen veilig en wel op te nemen in de 20th Century Fox Studio’s.
“My dog’s losted.”, overbrieft Dan op z’n provinciaals. De film heeft een wat familiare aanvang, beetje Disneysch, Timmy’s in the well, die indrukken. Hoe hartstochtelijk een man lijf en leden riskeert om z’n ‘trouwe’ viervoeter wederom uit dat godganse moeras op te dreggen. Zonder gerede twijfel duikt hij er in, nog net niet head first, en komt onverhoeds de voortvluchtige Tom Keefer tegen, een op het eerste oog crue man, die zich sinds mensheugenis ophoudt in deze wildernis, als een tegenovergestelde Robinson Crusoe, een zelfgeïnitieerde schipbreukeling. Bepaald geen liefde op het eerste gezicht tussen deze twee, bovendien heeft Keefer een mes op zak dat als een game changer de boel op scherp houdt. Het instrument wisselt nog al ‘s van handen en de telkens verschuivende machtspositie doet je menen dat de film in het teken komt te staan van een chronische impasse. Dan wil een exit strategie, een weg terug, Keefer heeft de knowhow, kent de rimboe als z’n broekzak, maar wil z’n space invader niet zomaar laten gaan. Die kant gaat het niet op, want dit paar apart kneedt zowaar een businessmodel. Keefer stroopt, en Dan verkoopt de huiden in z’n woonplaats. De overeenkomst werpt aanvankelijk z’n vruchten af, kritische vragen blijven uit en de vervreemde Keefer blijft in deze deal ongenoemd. Beter voor iedereen, ook voor z’n inmiddels adolescente dochter, want haar verwijderde vader kan zich toch geen leven meer voorstellen ‘just like folks’. Een misgelopen date, vanwege Dans uit de hand gelopen hondenjacht, verslechtert echter de onderlinge relaties in het dorp. Wantrouwige lui, afgunst, gemor en nukkigheid, op een presenteerblaadje. Aan het einde is er echter religie, verrijzenis. Dit laatste klinkt zonder meer wazig; wees gerust, alles ten behoeve van de verwikkelingen.
Southern Gothic-baanbreker Swamp water gaat wat gebogen onder de eerdergenoemde intermenselijke relaties. Zelfs voor een productiedatum van 1941 voelen de machtspelletjes van het lokalisme gedateerd, sullig en infantiel. Of, jesus fuck, gaan mensen echt zo met elkaar om… Het is een denkfout ‘clichématig’ te gebruiken (wellicht retroactief) omdat de film van ruim zeventig jaar geleden is. Desalniettemin is de meest onvoorziene plotkoers het gebrek aan aftiteling. Zie de film als een blauwdruk voor een hoop cinema die toentertijd nog aanstaande moest zijn. Alle lof, zeker wel, voor de fraaie beelden die Okefenokee tot leven wekken – het moeras is een opzichzelfstaand personage, onheilspellend, grillig. Er zit karakter in de stille wateren en de dichte begroeiing. Het spookbeeld dat het moeras emitteert is overal en constant voelbaar. Haar mist doemt over nederzettingen, andere wateren, tot ver aan de andere kant van The Empire State of the South.
This property is condemned (1966)
“Hey, is it really true they bury people above the ground in New Orleans?”
Dromen die duikvluchten nemen, als vallende sterren die Alva elke wolkeloze avond ziet in de gemazelde Mississippi-hemel. Ze vraagt Owen: “Did you make a wish?”
“No.”
“Bye-bye to a rare chance.”
Willie voert haar balanceeract zingend op, met in de ene hand een beurse banaan en de andere een pop. Als een koorddanseres met hoogtevrees kuiert ze voetje voor voetje over een van de alomtegenwoordige spoorstaven. In een gerafelde magenta jurk, die minstens een maatje te groot is, en bijna van haar schouders glijdt, zingt ze over gele ballonnen en rode rozen; waardevolle schatten, volgens het verdere verloop van de songtekst. Tegen de langslopende Tom, die z’n vlieger zoekt, steekt ze een verhaal af over vergane tijden, toen het krakkemikkige pension, dat haar moeder runde, een vreugdebron van ontmoetingen was in het fictieve spoorwegstadje Dodson, te Mississippi (er bestaat wel een Dodson, Louisiana….) waar de gebouwen smeken om een likje verf en het mannelijk deel van de inwoners werkzaam is voor, bij en om het spoor. En daar heb je dan Owen Legate (Robert Redford), de vreemdeling van elders, die ontdekt dat de ontelbare drankgelagen en danspartijen enkele netelige onderlagen kent. Vanaf het moment dat hij z’n agenda openbaart in Dodson krijgt hij non-stop de wind van voren. Owen heeft opdracht het mes te zetten in het spoorpersoneelsbestand, ‘bezuinigingen’ luidt het adagium – de Grote Depressie eist haar tol. En uiteraard, Owen zal het wel hebben ingecalculeerd, dat ze ‘m een keer goed in elkaar timmeren, want ja, redelijk gangbaar in dit soort gewesten, gewoon, weet je, opdat de locals kunnen laten zien wat ze er nu eigenlijk van vinden. Zie ook Winter’s bone strakjes, en trouwens, brave borst Ben uit Swamp water ondergaat een eender lot. If you’re not willin’ to understand ‘m, trash ‘m.
‘Hurricane weather’ of ‘faint weather’, heetbloedig, kleverig, een klimatologisch zinnebeeld voor het drijfwerk dat raast tussen de oren van de driftkikkers, een noodzakelijke achtergrond voor de spanningsboogjes, en een indicator voor de roerselen van de gemeenschap; de masculiene tijdbommen, zweterig vastgeplakt tussen gespreide benen van onhoudbare vrouwen. De one-track minds, als de Hummingbird Express die eindeloos doordendert. Randgebeuren, een decor. This property is condemned gaat over een liefdegeschiedenis.
De mooie, doch cockteaserige Alva Starr, geportretteerd door de betreurde Natalie Wood, met d’r diepdonkere ogen. Een Southern belle, zij het van lagere klasse. Willie vertelt: “My sister Alva. She’s the main attraction.” Ze heeft grote ideeën en hemelsbrede dromen, en is het bestoven, verstikkende Dodson sinds lang ontgroeid, zozeer dat het psychosomatisch op haar luchtwegen slaat. New Orleans is de goddelijke lotsbestemming. Geheel in lijn met haar aard onthult ze in bijzijn van Sidney, min of meer haar vriendje: “I just wish sometimes that old express ‘d jump off those old tracks, right up here, right through the grass, right through me, and carry me off to points unknown.” Dat alles wat Sidney niet is, en nooit kan geven, en daarom zoent hij haar op d’r mond, een zwaktebod. Hij moet ook nog ‘s op de koop toenemen dat Alva z’n romantische handeling afkapt wanneer ze ontdekt dat Owen hen van een verdieping hoger gadeslaat. Het grootste licht werpt de grootste schaduw. Het is even vanzelfsprekend als walgelijk dat elke man in Dodson het voorzien heeft op de dorpse diva – willekeurige dekhengsten, getrouwde mannen en moeders eigen vrijer, J.J. (Charles Bronson).
Owen, de goudblonde nieuwkomer, staat vers op de radar van Alva, maar de initiële verstandhouding verloopt stroef. Zij zoekt hem steeds op, maar in een onbevangen onderhoud is Alva een tal verwensingen rijker, waaronder ‘publieke vrouw’. Wat lelijke woorden onderstrepen een scherp contrast, en toch staat het een romance niet in de weg. Owen is pragmatisch, leeft via slafelijke regels, Alva daarentegen praat in superlatieven, haar ogen fonkelen als de door miljoenen zonnestralen onder vuur genomen Mississippi. Hij ontrafelt achter haar lokale sterrenstatus en kinderlijke dikdoenerij een zoete naïviteit. De disharmonie blijft, maar levert bijgevolg één van de mooiste scènes uit de film op.
Alva neemt Owen mee naar een gerangeerd treinstel, de ‘Miss Alva’, dat ondanks de vervallen staat van binnen en buiten, in het depot een ornament is. Alva spreekt er, gezwollen, wonderen over, verblind door zwaarmoedigheid en een tikkeltje ontvankelijkheid voor poppenkast, maar het levenswaar sprookje wat ze wil monteren, reduceert Owen tot het absolute minimum. Na zijn ontnuchterende levensvisie, ontvlamt bij haar een ‘nah-joh-er-moet-toch-íets-moois-zijn’-vonk. Alva poogt haar idealen, die zo klakkeloos als eerlijk de vuurlinie zijn ingesleurd, te redden.
“But you live in New Orleans, on Bourbon street.”, zegt ze lijzig, met fluweelzachte stem, zodanig dat wat ze ook gelooft of zich inbeeldt, je hoopt dat het een waarheid omvat.
“That’s your dream. It’s not mine.”
“Then, what is yours?”
“I have no dream.”
Iets later in de film stapt Alva op de trein naar New Orleans, het spoor leidt haar langs haar moeders pension dat ze met halfopen mond en gefronste blik wat ontsteld nakijkt. Of van veraf het gebouw de haveloze buurt nog meer krenkt. Onder begeleiding van salonriedels draait de camera uitzoomend om de sliert wagons heen die op een spoorbrug de Mississippi oversteekt. Ze stapt uit, door een vitrage van stoom, het afstapje de trap richting het voortoneel, ze is eindelijk waar ze hoort te zijn. Maar er is een trivialiteit, iets onbeminds, wat de sprookjesbrouwerij z’n poorten doet sluiten, want de titel van de film slaat niet slechts op het pension waar Willie aan het banjeren is.
This property is condemned is gebaseerd een eenakter van toneelschrijver Tennessee Williams, een naam die veelvuldig opduikt vanuit de Southern Gothic-traditie. Aan het script werkte Francis Ford Coppola mee, die zes jaar later als regisseur door zou breken met The Godfather.
Winter’s bone (2010)
“Some of our blood is at least the same. Ain’t that supposed to mean something?”
Florida, Missouri, de geboorteplaats van Mark Twain, telde bij een volkstelling in 2000 negen man. “A nearly invisible village”, noemde de schrijver het ooit ‘s. Profetische woorden, want in de meest recente onderzoeken resulteerde het koppentellen in 0 personen.
Leuk genoeg feitje om er niet aandachtloos aan voorbij te gaan. Echter, Winter’s bone speelt zich af in het bosrijke, heuvelachtige zuiden, helemaal aan de andere kant van Missouri: the Ozarks. Het achterland, zo ontsierd en hard als de titel van de film, die van een Indiaans gezegde komt: “Like a dog digging after a winter’s bone.” Specifiek van toepassing op de 17-jarige Ree Dolly (Jennifer Lawrence), die in de zoektocht naar haar spoorloze vader, Jessup, niet verzaakt en van geen wijken wil weten, zelfs niet als de naburige bloedverwanten/kennissen/of welke ongewone kruisbestuivingen sec , haar queeste bemoeilijken door middel van bedreigingen en fysieke dwang.
De research naar de verrichtingen van haar vader, brengt haar langs mensen die op onbestemde wijze hun mond houden. Ree’s paden leiden haar in het bijzonder naar Thump Milton, de hoge oom van het platteland die even onzichtbaar als puissant is. Stilte vloeit als een rivier, en de waarheid sist weg in vuurkorven. “Where a man’s at ain’t necessarily for you to know, neither.”, vertelt oom Teardrop (John Hawkes) toornig in een reguliere dubbele negatie. Waar Ree ook aanklopt, bieden aangetrouwde tantes, quasi-achterneven en andersoortige familieleden lijntjes coke, marihuana en zwijggeld aan. Niet dat ze heel veel zou moeten geven om haar vader, want de heer des huizes loopt al jaren niet meer de deur plat, maar de locale autoriteiten vereisen hem z’n gezicht te laten zien, op straffe van een executieverkoop van huis en land, alwaar Ree haar kleinere broer en zusje op sleeptouw neemt en feitelijk eigenhandig het gezin onderhoudt, omdat bij moeders weliswaar nog de motor loopt, maar er niemand meer achter het stuur zit.
Ree, geplaagd door dromen van eekhoorns en het bromgeluid van kettingzagen, zet door met haar speurtocht en leert, als dat besef er nog niet was, een diepgewortelde naarheid kennen die het vreugdeloze landschap tekent. Dit mag en kan toch niet Missouri zijn? De natuur doet in haar schoonheid zeker haar zegje, maar in diezelfde schoonheid blijft een troosteloosheid onbesproken. Winter in Missouri; niemand lacht, en zelfs spelende kinderen ogen apathisch. Een kil vuur wat om zich heen likt in dit broeinest van inteelt. Ergens in de film schreeuwt Ree nog naar een vent die haar wijs probeert te maken dat haar vader is overleden in een afgefikt drugslab: “You go straight to hell, son of a bitch.” Daar hoeft hij bijzonder weinig moeite voor te doen, of ie zich al dan niet voelt aangesproken. Puur op basis van wat eigenlijk voor mij Jennifer Lawrence’s debuut behelst (ze speelde in eerdere films, ik zag d’r echter voor het eerst in Winter’s bone) zou je deze contreien vermijden, als de pest. Een omgeving met een nog grotere onzichtbaarheid dan Florida. Je mag het geen ondergrondse plaats delict meer noemen, maar een voor de lange arm van de wet autonome jurisdictieloze cultuur, een figuurlijk ondoordringbaar bastion van rode esdoorns en autokerkhofjes als kavels. Elke stacaravan of hut herbergt een methamfetaminekookclub. De sheriff en z’n afgevaardigden verlammen in hun plicht de dissidenten in de boeien te slaan – te bang om per ongeluk de betwistbare familiebanden aan te halen?
Bleke beelden, en in het donker een zuiverende blue washed look zetten de toon. Thuistatoeages op de ongezonde tronies en de melkwitte bovenarmen. Geen spat make-up op het poppensmoeltje van Jennifer Lawrence, die het voor elkaar krijgt haar ongeplooide gezichtsuitdrukking uit te laten monden in een narcotische uitstraling, alsof ze chromosomen in overvloed heeft. Ze ontkomt niet aan een enkele volte van ontroering wanneer ze een wandelingetje door de bossen aan het maken is met ma. Smekend om een richtsnoer, een beetje hulp in barre tijden, rollen de tranen over Ree’s wangen, want de flegmatieke missus Dolly staart in de verte naar iets, of niets. Maar ze blijft staren.
Ze is voortreffelijk, en onversaagd, met een evenredige nieuwsgierigheid, die haar vanwege Jessups uitstaande schulden stelselmatig duur komt te staan. Met bovendien in het achterhoofd de rol van opgedofte en ongebalanceerde Rosalyn Rosenfeld, is dit nog steeds Jennifer Lawrence’s beste acteerprestatie, in een film met een merkwaardig positief einde.